De meeste Mechelaars kennen de minderbroederskerk als een deel van het Cultureel Centrum Antoon Spinoy. De oudere generatie spreekt nog van "het hooimagazijn", verwijzend naar haar vroegere rol als militaire kazerne. Sinds 2001 maakt de kerk deel uit van het Cultuurcentrum Mechelen. Dat bij deze kerk oorspronkelijk een groot klooster hoorde, is echter minder gekend. Toen resten van dit klooster voorgoed dreigden te verdwijnen door de geplande uitbreiding van het Cultuurcentrum, startte de dienst Archeologie in november 2005 met een grootschalige opgraving.
Het klooster
Van de oudste fase bleek relatief veel bewaard gebleven. Van twee gebouwen kon het volledige grondplan gevolgd worden. Twee andere vleugels konden enkel in kaart worden gebracht op basis van hun aanzet. Wanneer de vier gebouwen op een plan samengebracht worden, blijkt dat de vier vleugels samen een vierkant vormen rondom een open koer, een zogenaamde pandgang. Helemaal onderaan, op een diepte van zowat 4 meter onder het oppervlak, kwam een erg onverwacht spoor tevoorschijn: een vliet. Deze waterloop was tot nu toe onbekend.
In de 14de eeuw wordt het klooster verbouwd. De plattegrond met de vier pandgangen rond een centrale binnentuin, werd herhaald maar op een grotere schaal uitgevoerd.
De Minderbroederskerk zoals we ze vandaag kennen, stamt uit de 17de eeuw, toen het klooster een derde maal op grote schaal verbouwd werd. De structuur met in het midden de binnentuin met de pandgangen en de kloostergebouwen er rond wordt uitgebouwd met aan de noordzijd de kerk en aan de andere zijde van de binnenkoer het refectorium (eetzaal), tegen het koor aan het dormitorium (slaapzaal) en aan de vierde zijde de kapittelzaal. Op de oever van de Melaan zijn nog een aantal bijgebouwen te zien: ziekenboeg, gastenverblijven, opslagplaatsen, enz. De rest van het terrein werd ingenomen door tuinen.
De bewoners
Niet alleen van het gebouw, maar ook van zijn bewoners vond het team nog resten terug. De minderbroeders begroeven immers de gestorven leden van hun gemeenschap op het kloosterterrein, en vaak zelfs onder de vloer van de pandgangen. In een latere fase werden naast broeders ook burgers in het klooster begraven. Begraven worden in een klooster vergemakkelijkte immers de toegang tot de hemel.