Lichtarmaturen gemaakt van beendermeel, ligstoelen samengesteld uit vermalen mosselschelpen of plaatmateriaal met als basis Japanse duizendknoop of appelsienschillen. Je kan het zo gek niet bedenken, of er wordt mee geëxperimenteerd in de opleiding Interieurvormgeving van Thomas More. Studenten doen er hun uiterste best om organische reststromen te verwerken tot nieuwe, bruikbare materialen.
De werkstudenten van het vierde jaar Interieurvormgeving hebben geluk. Tijdens het eerste semester mogen zij telkens deel uitmaken van het projectatelier ‘Onderzoek en Innovatie’. Daar leren ze onder meer van docent Sofie De Clercq hoe organische reststromen kunnen worden ingezet om bruikbare materialen te maken. Hun hoofdkwartier is hun Biofablab. “Daar hebben we onder meer professionele ovens, een biopres, 3D-printers, kookplaten, mixers en allerhande keukenmaterialen waarmee de studenten aan de slag kunnen”, zegt De Clercq. “Het is een labo in volle ontwikkeling.
“Een van onze grote dromen is prototypes te kunnen ontwikkelen van zelfgecreëerde bioplastics en composieten. Organische reststromen waarmee we tot nu toe al experimenteerden zijn naast koffiegruis onder meer appelsienschillen, beenderen, mosselschelpen en zelfs Japanse duizendknoop, een exotische plant die enorm woekert.”
Sinds vier jaar maakt het projectatelier ‘Onderzoek en Innovatie’ deel uit van het atelier interieurvormgeving OHO (open hoger onderwijs) in het vierde en laatste jaar. Dit is een professionele bachelor voor werkstudenten aan de Thomas More Hogeschool. “Onze studenten werken telkens in groepjes van een 6 tot 9-tal studenten, wat een veel kleiner aantal is dan de dagstudenten, die meestal met ongeveer 20 zijn”, zegt De Clercq. “Zulke grote groep kunnen we voorlopig nog niet aan het werk zetten in ons lab. Op termijn is het zeker de bedoeling om het projectatelier verder uit te breiden binnen onze opleiding. Op dit moment kan je het zien als een soort incubator.”
Prototype
Het eerste jaar waarin het projectatelier werd georganiseerd, lag de focus vooral op onderzoek, de voorbije drie jaren hebben de studenten volop in de praktijk geëxperimenteerd. “Een mooi voorbeeld van een product dat bij ons ontwikkeld werd zijn lichtarmaturen uit beendermateriaal.”
“Een van onze grote dromen is prototypes te kunnen ontwikkelen van zelfgecreëerde bioplastics en composieten”, zegt De Clercq. “Organische reststromen waarmee we tot nu toe al experimenteerden, zijn naast koffiegruis onder meer appelsienschillen, beenderen, mosselschelpen en zelfs Japanse duizendknoop, een invasieve woekerplant.”
Bij het samenstellen van nieuwe materialen, is het telkens een hele zoektocht om het juiste bindmiddel te vinden, zo zegt De Clercq. “Gelatine gebruiken we geregeld en ook agar agar, het plantaardige alternatief voor gelatine, gemaakt uit zeewier. Om van de Japanse duizendknoop bioplastic te maken, gebruikten we gelatine, aardappelzetmeel en glycerine als bindmiddel. En de studenten die plaatmateriaal gemaakt hebben van mosselschelpen werkten met alginaat in combinatie met Arabische gom. Velen kennen alginaat als het goedje waarin je bij de tandarts moet bijten wanneer die een afdruk wil maken van je gebit. Het is gemaakt uit zeewier.”
Kookboek
Alles wat de studenten ontwikkelen, wordt als ‘recept’ neergeschreven in een kookboek dat jaar na jaar wordt doorgegeven. “We noteren nauwgezet alle materialen en genomen stappen: procedures, pogingen, hoeveelheden enzovoort. Alleen zo kunnen we duidelijk in kaart brengen welk effect het aanpassen van bepaalde factoren heeft op het eindresultaat.”
Het kookboek wordt in principe opengesteld aan iedereen die erom vraagt. Ook aan niet-studenten. “Wie wil kan er dus zelf thuis op voortbouwen. Wij hebben natuurlijk een labo ter beschikking, maar geloof me, thuis in je keuken kan je ook al veel doen.”
De studenten schrijven in het kookboek al hun successen op, maar ook wat er misgaat. “Op die manier ontstaan er evolutierecepten waarop volgende schooljaren weer kan voortgewerkt worden. Vorig jaar waren er zo studenten die zich hebben gefocust op het vermalen van beenderen, een afvalproduct dat een zeer moeilijke reststroom kent. Door er beenderlijm aan toe te voegen ontdekten ze dat het kan worden ingezet als een bruikbaar materiaal. De studenten van dit jaar hebben die receptuur gebruikt en vooral voortgewerkt op kleur en textuur. Zo zijn ze erin geslaagd om een lichtarmatuur te maken van beendermeel. Dat was alleen mogelijk doordat ze geen tijd meer hebben moeten steken in onderzoek naar het basismateriaal, want dat hadden hun voorgangers al gedaan.”
Tijdens het experimenteren gaat het er best ambachtelijk aan toe. Denk aan studenten die bij een slager gaan vragen of ze beenderen mogen meenemen voor in hun opleiding interieur. “Hetzelfde goldt voor Marieke De Backer, een studente die ons de voortgezette opleiding Meubel Ontwerp VOMO heeft gevolgd. Zij maakte ligbed uit vermalen mossel- en oesterschelpen en is die schelpen toen zelf gaan ophalen bij restaurants.”
Het ligbed van Marieke weegt zo’n 150 kilogram en bestaat uit zes delen die in elkaar kunnen worden geschoven. De bedoeling is dat het meubel op het strand wordt geplaatst wordt. Door de weersomstandigheden daar zal het uiteindelijk vergaan en zo terugkeren naar de zee.
Geen chemici
Het projectatelier ‘Onderzoek en Innovatie’ is best populair onder de werkstudenten. “De meesten zijn er heel enthousiast over”, zegt De Clercq. “Tegelijk is het ook voor hen natuurlijk wennen. Zij zijn interieurvormgevers, geen chemici. Het vraagt aanpassing om in een volledig nieuwe context te werken. Maar er is veel animo en wij proberen ook een heel hands-on laagdrempelige manier te creëren om hen bewust te maken van de onaflatende reststromen waar we vandaag in onze maatschappij mee te maken krijgen. Ik begin elk semester altijd met uit te leggen hoe we afval moeten leren bekijken als nieuwe grondstof. Op termijn is het echt wel onze ambitie om wat we doen toegankelijker te maken voor al onze studenten en zelfs buiten de onze schoolcontext, maar zover zijn we nog niet. Binnen de kleinere groep van werkstudenten werkt dit nu en daarop gaan we eerst voortbouwen.”
Voor de studenten is het werken met bio-organische reststromen nieuw, maar evenzo voor de docenten. “Ik ben zelf architect en heb dus ook geen chemische of biologische voorkennis”, zegt De Clercq. “Speciaal voor ons projectatelier ben ik een aantal zomers geleden een Erasmus+ Summerschool gaan volgen bij zusterschool Elisava in Barcelona rond circulaire materialen. Sindsdien lukt het ons ook om het vak gestructureerder aan te pakken. Zo heb ik er bijvoorbeeld geleerd hoe je aan materialenonderzoek doet en hoe je recepturen opbouwt opdat erop kan worden voortgewerkt.”
What’s on
Het Biofablab is lang niet de enige plek waar binnen de opleiding Interieurvorming waar aandacht wordt besteed aan het gebruik van duurzame of gerecycleerde materialen. “Collega Jan Roekens geeft vaak toelichting aan de studenten. Hij reikt hen strategieën aan waarbij men nadenkt om zo weinig mogelijk grondstoffen te verliezen bij de opstart van een project, tijdens het gebruik van een interieur en als het interieur ontmanteld wordt. Minder grondstofverlies betekent ook minder CO2-uitstoot.”
De Clercq is ook medeverantwoordelijk voor What’s on, de materiaalbib van de interieurcampus. “Daar verzamelen wel allerhande circulaire en gerecycleerde materialen die de studenten ook kunnen uitlenen. We hebben bijvoorbeeld gestampt textiel dat kan dienen als plaatmateriaal. Het werd ontwikkeld door textielmerk Kvadat dat is gaan samenwerken met een hotelketen. We hebben ook I-did en FabBRICK, stoffen gemaakt uit reststromen van kledij of Honext, aangestampte cellulose uit de reststroom van papier. Die laatste kan dienst doen als alternatief voor gyprocplaten. Twee tafels vol materiaal hebben we liggen en er is vanuit de studenten enorm veel interesse in.”
Af en toe wordt er ook al samengewerkt met bedrijven of vzw’s. “Maar dat mag in de toekomst zeker nog meer gebeuren. Voor het ontwikkelen van het bioplastic uit Japanse duizendknoop konden we bijvoorbeeld samenwerken met vzw Timelab in Gent. Zij leerden ons dat het heel belangrijk is om met gedroogde stokken te werken. Japanse duizendknoop is een exoot die zeer invasief is en wij willen de groei ervan natuurlijk niet stimuleren met wat wij produceren.”
Impact creëren
Wanneer De Clercq aan de toekomst denkt, droomt ze onder meer van het ontwikkelen van kwaliteitsvolle prototypes die op grotere schaal kunnen worden geproduceerd. “Het lijkt ons zeker boeiend om in gesprek te kunnen gaan met bijvoorbeeld bedrijven die daarin iets kunnen betekenen. Het is zeker niet zo dat we het heel niche willen houden. Integendeel, we willen met onze prototypes echt oplossingen bieden voor bepaalde reststromen. Als we die manier impact kunnen creëren op onze maatschappij, hoe mooi zou dat zijn?”
Info
Wie de ‘materialen met een verhaal’, ontwikkeld door de studenten van Thomas More van dichtbij wil bekijken, is van 9 maart tot 22 april 2024 welkom in Foyer Zandpoortvest 16 in Mechelen. En op de bio-economie markt in Werfheide 2 op 25 april.
Wil je meer weten over het ‘kookboek’ met alle recepturen? Mail naar stefan.vanouytsel@thomasmore.be en sofie.declercq@thomasmore.be of kijk het kookboek